Parijs heeft een kind, en het bosch een vogel; devogel heet musch; het kind heet gamin (straatjongen).
Vereenig deze twee denkbeelden, die het eene een vuurhaard, hetandere het morgenrood bevatten, breng deze twee vonken in aanraking;Parijs, de kindsheid, en er ontstaat een klein wezen. Homunciozou Plautus zeggen.
Dit kleine wezen is vroolijk. Hij eet niet alle dagen, maar gaat zoo’t hem goeddunkt alle avonden naar den schouwburg. Hij heeft geenhemd aan ’t lijf, geen schoenen aan de voeten, geen dak boven hethoofd, hij is als de vliegen des hemels, die van dat alles nietshebben. Hij is tusschen de zeven en dertien jaar oud, leeft in troepen,zwerft langs de straat, woont onder den blooten hemel, draagt een oudebroek van zijn vader, die hem op de hielen hangt, een ouden hoed vaneen anderen vader, die hem over de ooren zit, een draagband van gelezelfkant; hij loopt, ziet, vraagt, verslijt den tijd, rookt, vloekt alseen heiden, bezoekt de kroegen, kent de dieven, spreekt gemeenzaam metpublieke vrouwen, kent de dieventaal, zingt onzedelijke liedjes, maarheeft niets kwaads in ’t hart. Want zijn ziel bezit een parel, deonschuld; en paarlen worden niet opgelost in slijk. Zoolang de menschkind is, wil God dat hij onschuldig zij.
Zoo men aan de groote stad vroeg: wie is dat? zou zij antwoorden:’t Is mijn kind. [8]
De straatjongen van Parijs is de dwerg der reuzin.
Laat ons niet overdrijven, deze straatengel draagt soms een hemd,maar dan is het zijn eenig; ook draagt hij soms schoenen, maar dan zijnzij zonder zolen; soms heeft hij een tehuiskomen, en ’t is hemlief, want hij vindt e