DOOR
C. JOH. KIEVIET
Geïllustreerd door Wm. Steelink
AMSTERDAM
VAN HOLKEMA & WARENDORF
Welke streken Bob uithaalde
en hoe hij ten slotte overijld het hazenpad koos.
»Dorus!»
Dat was de stem van Moe. Zij stond aan de trap enik zat mijn huiswerk te maken op de bovenkamer.
»Ja, Moe! Wat wil U?»
»Dorus, ginds komt Wilde Bob aan. Laat je nu nietdoor hem van je werk meêtroonen, voordat je het afhebt.Zul je niet?»
»Neen, Moe, ik zal eerst mijn werk in orde brengen,dat beloof ik U.»
»Goed, mijn jongen. Eigenlijk zag ik nog veel liever,dat je in het geheel met dien Bob niet omging, want ikhoud hem voor een heel slecht kameraad.»
»Heusch niet, Moe, echt niet! ’t Is toch zoo’n aardigejongen. Wij houden allen evenveel van hem en hij iswel goed ook. Slecht althans in geen geval.»[2]
»Nu, ik wil het hopen. Dus eerst je werk af, denkdaar om.»
»Ja, Moe!»
’t Was Zaterdagmorgen, tien uur ongeveer, toen Moemij dit toeriep. ’s Zaterdags hadden wij nooit school,daarentegen wel op Woensdagmiddag, welken de kinderentegenwoordig meestal vrij-af hebben.
Eigenlijk was Moe’s waarschuwing niet noodig geweest,want ten eerste was het mijn vaste voornemen, niet tegaan spelen, voordat ik mijn werk afhad, en ten tweedehad ik mijn vriend Bob, of Wilden Bob, zooals hij gemeenlijkgenoemd werd, al zien aankomen. »Eerst leerenen dan spelen,» zei onze meester altoos, en ik was datvolkomen met hem eens. Niet omdat ik studeeren zooprettig vond, o neen, maar ik was al een paar malennaar mijne kameraden gegaan, vóór ik mijn werk afhad,en dat had mij even zooveel malen berouwd. Want alsmijn vrije Zaterdag eindelijk al spelende voorbij gegaanwas, kon ik mijn Zondag besteden, om den verloren tijdin te halen, en dat viel mij dubbel hard, want op diendag werkt niemand.
Bob en ik woonden tegenover elkander, elk aaneene zijde van de beek die ons dorp doorsneed. ’tWas dus geen wonder, dat ik hem had zien aankomen,te meer daar mijn raam, waarvoor ik zat te werken,precies op zijn huis uitzicht gaf. Al ongeveer tien minutengeleden had ik hem op zijne stelten, want het was juistin den steltentijd, den tuin uit- en den weg zien opstappen,en ik twijfelde niet, of zijn weg voerde naar[3]mij. Want Karel Holm en ik, Dorus Volmaar, waren hetmeest met hem bevr