De boekomslag is gemaakt door de bewerker en is in het publieke domein geplaatst.
De originele spelling en interpunctie is gehandhaafd. Een lijst metcorrecties bevindt zich aan het einde van de tekst.Dit boek bevat een aantal referenties naar andere delen uit De complete werkenvan Joost van Vondel, namelijk Project Gutenberg e-book 21800, 48956 en 49910. Hoewelde correctheid van deze links is geverifieerd op het moment dat het boek geupload is, is er geengarantie dat deze altijd en overal werken.
DE COMPLETE WERKEN VAN
JOOST VAN VONDEL.
OP DE AANKOMSTE VAN DE KONINGINNE VAN 'T ZUIDEN TE HIERUSALEM.
[Pg 95a]
Klinkert.
Ei! ziet, wat schoonder Zon verlaat de Zuider palen[1],
Opheffend' haar perruik, die op de vorsten smaalt[2]
Met steenen, daar natuur op 't Goddelijkst meê praalt;
Wat ijver perst haar doch zoo wijd te loopen dwalen?
Hoe nu, is 't om een peerl nog aan haar kroon te halen?
Ach! neen, de liefd' die heeft haar eedle borst gewond,
Om smaken, hoe den dauw, uit 's wijzen konings mond,
Veel liefelijker vloeit als honig in de dalen;
[Pg 95b]
Een vrouwe, eene koninginne, en heidene, die komt
Beschamen onzen roem, hoe schoon die is verblomd[3]:
't Licht van dees gouden lamp wischt, met zijn groote klaarheid,
Al onzen luister uit, vermids wij, zwaar gejokt[4],
Ons Kristus' wijsheid nooit zoo wijd heeft uitgelokt:
Dies derven wij het heil van de aangeboden waarheid.