Burgos, gezien van het oude kasteel, dat eens de stad als versterking diende.
“Ga reizen, en gij zult een vriend ontmoeten, die den vriend vervangt, welken gij verliet,” zegt een Oostersch spreekwoord.Zoo ging het ook mij. Met open armen werd ik te Burgos ontvangen door vrienden, die mij van harte welkom heetten in hun midden.De reis was niet lang geweest; doch na Victoria zeer warm. Wij maakten dan ook geen gebruik van de wachtende rijtuigen, dochbegaven ons, in de avondkoelte, te voet langs de met boomen beplante kade, die het riviertje de Arlanzon begrenst, naar debekoorlijke wandelplaats, Espolon genaamd, waar standbeelden van beroemde Castilianen prijken tusschen het groen der olmenen de kleurige bloemperken. Ook de bloem van Burgos’ schoonen scheen hier bijeen verzameld, om te bewonderen, en bewonderendeblikken op te vangen. Naast de meer aristocratische hoofddeksels der deftige dames, modieuse hoeden, beladen met vrachtenbloemen, vruchten, linten, kant en veeren, maakte nog steeds de eenvoudige volksdracht, de mantilla, een bekoorlijken indruk,zooals zij in sierlijke plooien afhing van den coquet schuin gedragen grooten schildpadden kam, en met een roos of anjelierboven het oor was opgestoken. Wij sloegen de lachende en babbelende wandelaars eenigen tijd gade, en richtten toen onze schredennaar de Arco de Santa Maria, een bekroonde poort, die het midden houdt tusschen een zegeboog en een versterkte vesting. Ikherinnerde mij van een vorig bezoek de beelden en reliefs, die den voorgevel versieren. Zij zijn log en zwaar, en niet bijzonderfraai uitgevoerd. Doch het geheimzinnige maanlicht, dat de gave bezit, al wat het beschijnt, te verheerlijken, en te bekleedenmet een tooverachtig, etherisch waas, vervaagde ook hier alle storende bijkomstigheden, en verleende het bouwwerk een te vorenniet vermoede schoonheid. Tot de warme kleur van den rossigen steen, waaraan zelfs het koele licht der maan geen afbreuk deed,herinnerde aan die antieke tempels, welker godenbeelden uit penthelisch marmer waren gehouwen. Een lange, gewelfde doorgang,laag als de ingang tot een vesting, volgde op de voorpoort. Het was er pikdonker. Ver weg, aan de overzijde van het binnenplein,zag ik de torens der kathedraal zich afteekenen tegen den sterrenhemel. Mijne vrienden waren aanstonds bereid, met mij hetkerkgebouw te betreden. De lust tot nachtelijke zwerftochten is den Spanjaard aangeboren, evengoed als der Spaansche haaraanleg voor den dans. En al zou hij zich ook verzetten tegen dien drang, de zomerhitte zou hem dwingen, eraan te gehoorzamen;want wie de middagzon ontvliedt, kan niet nalaten zich te verlustigen in het licht der sterren.
Wij traden dus binnen. Plotseling doortrilde de [50]ruimte boven ons hoofd een galmende, zware klank, die zijn oorsprong scheen te vinden in het luchtige kantwerk, dat de torensder kathedraal versierde, en die in langgerekte golven werd voortgedragen tot in de verste verte, alsof een onzichtbare handde snaren van een wonderbaar grootsch instrument had in trilling gebracht. Het was het klokkenspel, dat het uur van middernachtverkondigde. De maan, die steeds hooger aan den hemel klom, deed de schaduwen meer en meer inkrimpen, en verlichtte het schipder kerk, dat door zijn indrukwekkende afmetingen