De Visschen zijn Gewervelde Dieren, die gedurendegeheel hun leven uitsluitend door kieuwen ademen. Deze weinige woordenbehelzen een veel scherper en duidelijker bepaling van de klasse derVisschen dan door een nauwkeurige beschrijving van alle organenverkregen kan worden. (Niet volkomen toepasselijk is zij voor de 4soorten omvattende groep der Salamander- of Longenvisschen; behalvekieuwen, die ook bij hen de belangrijkste ademhalingsorganen zijn,hebben zij longen.)
De bewoner van het binnenland, die geen andere danzoetwatervisschen kent, verkrijgt, door vergelijking van hun zeeruiteenloopende gestalte toch slechts een zeer flauwe voorstelling vande menigvuldigheid van vormen der Visschen in ’t algemeen, die indit opzicht bij geen der andere klassen van Gewervelde Dieren tenachter staan. Hoewel de meeste een soortgelijken vorm hebben, als onzegewone Zoetwatervisschen, wijken vele er op de meest verschillendewijzen van af en vertoonen allerlei vreemdsoortige eigenaardigheden,waarbij ook zulke, die op ons den indruk maken van leelijkemisvormingen. De romp kan langwerpig zijnals die van een Slang of van een Worm, door zijdelingsche afplatting degedaante van een lint aannemen of tevens in de lengterichting inkrimpenen zich afronden tot een verticale schijf, ook kan hij van boven naaronderen samengedrukt zijn, zich in horizontale richting verbreeden enaan de zijden bovendien vleugelvormige aanhangsels verkrijgen; enkelelichaamsdeelen zijn soms bovenmatig verlengd, ondergaan allerleiwijzigingen, verdraaiingen en misvormingen, andere vereenigen zich metelkander, nog andere verdwijnen geheel. Bij geen enkele klasse vanGewervelde Dieren is het aantal voorbeelden van vreemdsoortige,onbegrijpelijke aanhangselen, die als ’t ware toevoegselen zijnaan den regelmatigen bouw, zoo groot als bij de Visschen; deze klasseovertreft alle overige door de veelzijdigheid van rangschikking derledematen en zintuigen.
De lichaamsvorm van de Visschen kenmerkt zich vooral,doordat de geleding, die men bij verreweg de meeste overige GewerveldeDieren opmerkt, bij hen minder duidelijk is; ternauwernood kan men kop,romp en staart onderscheiden. De kop is onmiddellijk met den rompverbonden en laat meestal geen beweging toe. De beweeglijke hals, dievoor het zwemmen hinderlijk zou zijn, ontbreekt hier geheel. De romp isvan voren stijf, wordt verder naar achteren buigzamer en gaatonmerkbaar over in den staart, die wegens de beweeglijkheid derwervels, welke hier haar grootsten omvang bereikt, als zwemorgaan debelangrijkste beteekenis heeft. Deze eigenaardige lichaamsbouw staat inzeer nauw verband met de beweging van den Visch, waarbij het zijwaartsbuigen van de wervelkolom door de sterk ontwikkelde spieren van denromp een hoofdrol speelt; tot vermeerdering van de hierdoor beoogdewerking dienen de vliezige kammen op het midden van rug- en buikzijde,de door beenige of kraakbeenige vinstralen gesteunde, onparige vinnen,die opgericht en neergelegd kunnen